zo. mei 28th, 2023

Elke zondagsviering wordt er voorgelezen uit de Schrift.
We lezen en luisteren naar die oude verhalen vanuit het geloof dat God ons daarin ook vandaag persoonlijk toespreekt.  Zoals hij vroeger sprak tot Abraham, Mozes, Jeremia en zovele anderen, zo spreekt Hij tot elk van ons.
We mogen vertrouwen op de kracht van dit levend Woord : wanneer God zich tot ons richt en wij ons hart voor Hem openen, kan er werkelijk iets aan- en in ons gebeuren.

Eerste Lezing: Handelingen 2, 14. 22-28

Op de dag van Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf en verhief zijn
stem om het woord tot hen te richten: ‘Gij allen, Joodse mannen en bewoners
van Jeruzalem, weet dit wel en luistert aandachtig naar mijn woorden. Jezus
de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is.
Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door
Hem onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit
en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het
kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de
strikken van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij
daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: De Heer had
ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen; daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde;
ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult
laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien. Wegen ten
leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw
aanschijn.’

Antwoordpsalm : Psalm 16

Wijs ons, Heer, de weg van het leven.
Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht;
Gij zijt mijn Heer, ik erken het,
ik vind geen geluk buiten U.
De Heer is mijn erfdeel, de dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot in zijn hand.
Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts in mijn hart.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer,
ik val niet want Hij staat naast mij.
Daarom ben ik vrolijk en blij van geest,
daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over,
Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.
Gij zult mij de weg van het leven wijzen
om heel mijn vreugde te vinden bij U,
bestendig geluk aan uw zijde.

Tweede Lezing: Eerste brief van Petrus 1, 17-21

Dierbaren, God die gij aanroept als Vader, is ook de onpartijdige rechter over
al onze daden; koestert daarom ontzag voor Hem, zolang gij hier in ballingschap leeft. Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, zoals goud en
zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan dat gij van uw vaderen had geërfd.
Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of
gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op
het einde der tijden is verschenen, om uwentwil. Door Hem gelooft gij in God,
die Hem van de doden opgewekt en Hem de heerlijkheid gegeven heeft;
daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.

Evangelie: Lucas 24, 13-35

In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp,
dat Emmaüs heette dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag. Zij spraken met
elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en
van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en liep met hen mee.
Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: ‘Wat is
dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?’ Met een bedrukt
gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kleópas heette, nam het woord en
sprak tot Hem: ‘Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet
weet wat daar dezer dagen gebeurd is?’ Hij vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden hem: ‘Dat met Jezus de Nazareeër, een man die profeet was,
machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk; hoe onze
hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om ter dood
te worden veroordeeld en Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden
in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al
is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar
vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar
het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden, en ze kwamen
zeggen dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf
gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen
ze niet.’ Nu sprak Hij tot hen: ‘O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in
het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat
alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking
had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij
verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: ‘Blijf bij ons, want het wordt al
avond en de dag loopt ten einde.’ Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven.
Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en
reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij
verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: ‘Brandde ons hart niet in
ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?’ Ze
stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de
elf met de mensen van hun groep bijeen. Dezen verklaarden: ‘De Heer is
werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.’ En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het
breken van het brood.

 

Door SC