Eerste Lezing: Handelingen 1, 12-14
Nadat Jezus ten hemel was opgevaren keerden de apostelen van de
Olijfberg naar Jeruzalem terug. Deze berg ligt dichtbij Jeruzalem op
sabbatsafstand. Daar aangekomen gingen zij naar de bovenzaal waar
ze verblijf hielden: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus
en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, zoon van Alfeüs, Simon
de IJveraar en Judas, de broer van Jakobus. Zij allen bleven eensgezind volharden in gebed samen met de vrouwen, met Maria, de
moeder van Jezus, en met zijn broeders.
Tweede Lezing: Eerste Brief van Petrus 4, 13-16
Dierbaren, verheug u in de mate dat gij deel hebt aan het lijden van
Christus; dan zult gij juichen van blijdschap, wanneer zijn heerlijkheid zich openbaart. Prijst u gelukkig, als men u hoont om de naam
van Christus: het is een teken dat de Geest der heerlijkheid, die de
Geest van God is, op u rust. Zorgt dat niemand van u te lijden heeft
als moordenaar of dief of boosdoener of aanbrenger. Maar wie als
christen lijdt, moet zich niet schamen, maar God eren met die naam.
Evangelie: Johannes 17, 1-11a
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: ‘Vader, het uur is
gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke. Gij
hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven
te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt. En dit is het eeuwig
leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus. Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk
te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen. Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geeft Mij de heerlijkheid, die Ik bij U
had eer de wereld bestond. Ik heb uw Naam geopenbaard aan de
mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe;
Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden. Nu
weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt van U komt. Want de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld, en zij
hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat Ik van U ben
uitgegaan, en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden. Ik bid
voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren. Al het mijne is van U en het uwe is
van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe kom.