Elke zondagsviering wordt er voorgelezen uit de Schrift.
We lezen en luisteren naar die oude verhalen vanuit het geloof dat God ons daarin ook vandaag persoonlijk toespreekt. Zoals hij vroeger sprak tot Abraham, Mozes, Jeremia en zovele anderen, zo spreekt Hij tot elk van ons.
We mogen vertrouwen op de kracht van dit levend Woord : wanneer God zich tot ons richt en wij ons hart voor Hem openen, kan er werkelijk iets aan- en in ons gebeuren.
Eerste Lezing: 1 Kon 19, 9a, 11-13a
In die dagen kwam de profeet Elia bij de Horeb, de berg van God.
Daar ging hij een grot binnen en overnachtte er. Maar de Heer zei tot hem: ‘Ga naar buiten en treed voor de Heer op de berg.’ Toen trok de Heer voorbij. Voor Hem uit ging een hevige storm, die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde. Maar de Heer was niet in de storm. Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook in de aardbeving was de Heer niet. Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het vuur was de Heer niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte bries. Zodra Elia dit hoorde, bedekte hij zijn gezicht met zijn mantel, ging naar buiten en bleef staan aan de ingang van de grot.
Antwoordpsalm : Psalm 85
Laat ons uw barmhartigheid zien, geef ons uw heil, o Heer.
Aanhoren zal ik wat God tot mij zegt,
voorzeker een woord van verzoening.
Zijn heil is nabij voor hen die Hem vrezen,
zijn glorie komt weer bij ons wonen.
Als trouw en erbarmen elkaar tegemoet gaan,
als vrede en recht elkaar omhelzen;
Dan zal de trouw uit de aarde ontspruiten,
en ziet uit de hemel gerechtigheid neer.
Dan zal de Heer ons zijn zegen schenken
en draagt ons land rijke vrucht.
Dan zal voor Hem uit gerechtigheid gaan
en voorspoed zijn schreden volgen.
Tweede Lezing: Rom 9, 1-5
Broeders en zusters,
Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, mijn geweten waarborgt het mij in de heilige Geest: in mijn hart is grote droefheid en een pijn die niet ophoudt. Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn, als ik mijn broeders en stamverwanten daarmee kon helpen. Immers, zij zijn Israëlieten, hun behoort de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt de Christus voort naar het vlees, die, boven alles verheven, God is: de gezegende tot in eeuwigheid! Amen.
Evangelie: Matteüs 14, 22-33
Na de broodvermenigvuldiging hierop dwong Jezus zijn leerlingen in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen, terwijl Hij het volk naar huis zou zenden. Toen Hij het volk had weggezonden, ging Hij de berg op om in afzondering te bidden. De avond viel en Hij was daar alleen. De boot was reeds een heel eind uit de kust verwijderd
en werd geteisterd door de golven, want zij hadden tegenwind. Tegen de morgen kwam Hij te voet over het meer naar hen toe. Maar toen de leerlingen Hem zo over het meer zagen gaan, raakten zij van streek omdat zij een spook meenden te zien en zij begonnen van angst te schreeuwen. Maar Jezus zei onmiddellijk tot hen: ‘Weest gerust. Ik ben het. Vreest niet.’ ‘Heer, – antwoordde Petrus – als Gij het zijt, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen.’
Waarop Jezus sprak: ‘Kom!’ Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar toen hij merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: ‘Heer, red mij!’
Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast, terwijl Hij tot hem zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ Nadat zij in de boot gestapt waren, ging de wind liggen. De inzittenden wierpen zich voor Hem neer en zeiden: ‘Waarlijk, Gij zijt de Zoon van God.’