Eerste Lezing: Apok 11, 19a; 12, 1.3-6a. 10ab
De tempel van God in de hemel ging open en er verscheen een groot teken aan de hemel: een Vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. Toen verscheen aan de hemel een ander teken: een grote, vuurrode Draak. Hij had zeven koppen en tien horens en op elke kop een diadeem. En zijn staart vaagde een derde deel van de sterren des hemels weg en wierp die op de aarde. En de Draak stond vóór de Vrouw die zou baren om, zodra zij gebaard had, haar Kind te verslinden. En zij baarde een Kind, een Zoon, die alle volken zal weiden met een ijzeren staf. En haar Kind werd ijlings weggevoerd naar God en zijn troon. En de Vrouw vluchtte naar de woestijn waar zij een plaats heeft, door God bereid. En ik hoorde een stem in de hemel roepen: ‘Nu is gekomen het heil en de macht en het koningschap van onze God en de heerschappij van zijn Gezalfde.’
Antwoordpsalm : Ps 45
Naast u staat de koningin, met goud getooid.
Prinsessen komen u daar tegemoet,
en naast u staat de koningin, getooid met goud uit Ofir.
Nu luister, dochter, wees aandachtig,
vergeet uw volk, vergeet uw vaderhuis.
Uw schoonheid wekt de liefde van de koning,
breng hem uw hulde, want hij is uw heer.
Men haalt hen in met blijdschap en gejuich,
zij treden binnen in de koninklijke woning.
Tweede Lezing: 1 Kor 15, 20-26
Broeders en zusters, Christus is opgewekt uit de doden als eersteling van hen die ontslapen zijn. Want omdat door een mens de dood is gekomen komt door een mens ook de opstanding der doden. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens, bij zijn komst, zij die Christus toebehoren; daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader zal
overdragen na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond. Want het is vastgesteld dat Hij het koningschap zal uitoefenen tot Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. En de laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood.
Evangelie: Lc 1, 39-56
In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een stad in Juda. Zij ging het huis van Zacharias binnen groette Elisabet. Zodra Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot. Elisabet werd vervuld met de heilige Geest en riep uit met luide stem: ‘Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt? Zie, zodra de klank van uw groet mijn oor bereikte sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen
wat haar vanwege de Heer gezegd is.’ En Maria sprak: ‘Mijn hart prijst hoog de Heer. Van vreugde juicht mijn geest om God, mijn redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig omdat Hij die machtig is aan mij zijn wonderwerken deed, en heilig is zijn Naam. Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen. Hij toont de kracht van zijn arm; slaat trotsen van hart uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar Hij verheft de geringen. Die hongeren overlaadt Hij met gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen. Zijn dienaar Israël heeft Hij zich aangetrokken, gedachtig zijn barmhartigheid voor eeuwig jegens Abraham en zijn geslacht, gelijk Hij had gezegd tot onze vaderen.’ Nadat Maria ongeveer drie maanden bij haar gebleven was keerde zij naar huis terug.